1 Het Grimoire van de Oneindige Zee
Ergens ver weg, in de sluimerende diepte van je oudste herinneringen, ligt kennis opgeslagen die je denkt vergeten te zijn. Weet je je de taal van de zee nog te herinneren? Wat wil ze je vertellen als de golven met donderend geraas omslaan? Wat betekent het geheimzinnige gefluister van de kabbelende branding op het strand?
Haar klanken kunnen klinken als liefelijke poëzie, een klaaglied of als duistere bezweringen. Alleen magisters, sjamanen, heksen of tovenaars met kennis van zaken en gezegend met de meest fijngevoelige oren, kunnen de fluisteringen van de zee ontrafelen. En dan alleen nog als ik het ze toe sta en ze met respect mijn fragiele bladzijdes beroeren.
Ik ben het Grimoire van de Oneindige Zee.
Geen levend wezen zal me ooit echt doorgronden. De wind komt het dichtst bij de waarheid in de buurt. Onze verbinding gaat dieper dan een mens zich ooit voor zal kunnen stellen. We kennen elkaar sinds het begin der tijden en zijn als oude vrienden. Dagelijks beroert de wind mijn pagina’s, pikt mijn woorden op en draagt ze mee. Helaas verstaat ook die taal bijna niemand meer. Of niemand neemt meer de moeite goed te luisteren. Iedereen is druk met de eigen aardse zaken. Ook de wijsheid van de wind waait aan hen voorbij.
Er is nog iets…het is te lang geleden dat ik berichten terug kreeg van het land. Diep in mijn herinnering waren we samen en hielden we elkaar in evenwicht. Waar ik verantwoordelijk was voor de zee, was het Grimoire van het Eeuwige land verantwoordelijk voor het land. De wind vervoerde onze boodschappen.
Het is stil.
Het geritsel van de takken en het ruisen van de bladeren draagt geen boodschappen meer.
Ik verlang terug naar de tijd dat mijn wijsheid gehoord werd en dat ik verbinding had met het land.
2 Westzee – Marea
De Golvenjager
‘Bootsman koers noord.’
‘Aye kapitein.’
Ré stuurt bij en brult: ‘Matrozen zet de vallen door, laat die zeilen opbollen.’
Marea knikt goedkeurend. De matrozen volgen als een gesmeerd team het commando op.
‘Bijna thuis scheepsmaten. Op naar de Middenzee,’ moedigt ze aan.
‘Op naar de Middenzee,’ klinkt het in koor.
Dit jaar lieten ze de Middenzee, in het midden tussen de Ring der Eilanden links liggen. Vanaf de Archipel van het Zeevolk voeren ze in noordwestelijke richting tussen de eilanden Inanis en het noordelijke Viridin door. Ze ontdekten nieuwe kusten aan de buitenkant van de zeven eilanden die samen een cirkel vormen. De zuidkust van Flavopusli ligt achter hen, nu koersen ze noordelijk op ruime afstand langs Magnin. Hun enteringen waren succesvol. De buik van haar schip is gevuld met schatten, de admiraal zal trots zijn.
Na negen maanden de wereldzeeën bevaren, is haar bemanning op elkaar en het schip ingespeeld. Het is een bijna niet te beschrijven gevoel van verbondenheid met de elementen, het schip en elkaar waardoor ze als één bewegen. Meestal kan ze haar commando’s achterwege laten. Soms lijkt het alsof haar bemanning haar gedachten kan volgen.
Glimlachend schikt Marea haar eigenwijze dreadlocks opnieuw onder de haarband. Dat voorkomt dat ze straks met het aantrekken van de wind irritant in haar gezicht zwieren en haar zeedraak het zicht belemmeren. Het zilveren zeejuweel ligt, gekrompen tot mini formaat rond de bovenkant van haar oor gekruld. Alleen na een duik in zee komt het los en neemt ze haar ware gedaante aan. Het is een feest om dan in haar op te gaan en op volle snelheid door het water te schieten. Op het droge ligt ze meestal te slapen, spinnend als een katje. Begrijpelijk, dit rustig kabbelen is niets om voor wakker te worden. Het geluid klinkt genoeglijk in haar oor.
Veel zeelui zweren bij korte stekeltjes, makkelijk schoon te houden. Dat is waar. Misschien is ze ijdel, maar ze draagt haar dreads met trots. Ze staan mooi bij haar zwarte huid en ze houdt ervan ze te versieren met schelpen of kleine vissenschedeltjes. Het belangrijkste is, dat ze de perfecte dekmantel vormen voor haar werpanker, dat ingeklapt en omwonden met het dunne, maar stevige touw van zeewier, goed verborgen zit onder de dikke vervilte slieren.
Van aantrekkende wind is nu nog niets te merken. De lucht is hemelsblauw en in de verte vormt de horizon een kaarsrechte lijn met het blauw van de zee. Het licht is fel, de zon projecteert vlakjes op de golven. De gemoedelijke deining vol schitteringen klotst vertrouwd tegen de zijkanten van het schip. Marea houdt van de geur van het zilte nat. Op zee is altijd alles in beweging en zij beweegt mee. Vanaf de voorplecht tuurt ze over het water en luistert naar het onophoudelijke gebabbel van de golfjes tegen het hout van haar Golvenjager.
De keuze is aan jou, blijf jezelf trouw.
Het is een heerlijk geluid. Vroeger als kind fantaseerde ze dat het stemmen waren, soms leek het net of de zee echt terug sprak, dan voerden ze hele gesprekken met elkaar. Tegenwoordig lukt dat niet meer. Wat zou de zee moeten zeggen en hoe zou zij er woorden aan moeten ontrafelen?
Plotseling komt er een idee in haar hoofd op. En niet zomaar een idee. Haar hart reageert met een hevig bonken en haar ogen beginnen te glimmen met eenzelfde schittering als van de zon op het water.
‘Het is een idee,’ mompelt ze in zichzelf. ‘Bij de ruige zuidwester! Het is een verschrikkelijk gevaarlijk en uitdagend idee.’
Marea ademt diep in en tuurt in de verte. De zwarte rotsen zijn nog niet in zicht. De knoop doorhakken, is nog niet nodig. Misschien moet ze eerst haar bootsman Ré om advies vragen. Hij is haar steun en toeverlaat, een combinatie van jarenlange ervaring, loyaliteit en liefde. Tijdens de negen maanden op zee mag die liefde niet meer vorm krijgen dan een ondeugende grijns, een arm over haar schouder en soms een net iets te nadrukkelijk aanraken. Haar wangen worden warm. De liefde moet wachten. Er ligt een uitdaging voor hen die ze niet nogmaals naast zich neer wil leggen.
Trots klopt ze het hout van de mast alsof het de flanken van een trouw paard betreft. ‘Jij hebt vast, net als ik zin in een wilde rit, niet Golvenjager?’
Het blijft onwerkelijk. Over dit prachtige schip voert zij als kapitein al een paar jaar het gezag. Daarvoor was ze jaren bootsvrouw op de Acht Golfstromen, het vlaggenschip van de admiraal. Dat is een stuk groter dan haar trouwe schuit. Het is een imposant schip, maar stukken trager dan haar tweemaster. De admiraal geeft niemand iets cadeau en omdat hij tevens haar vader is, haar zeker niet. Het maakt de zaken vaak onnodig ingewikkeld. Het idee een streepje voor te hebben, leerde ze redelijk vlot uit haar hoofd te verbannen. Ze moest zich driedubbel bewijzen en meermaals vervloekte ze hem. Uiteindelijk verdiende ze zijn grote geschenk; een schip met bemanning.
Eigen baas zijn, bevalt uitstekend. Met de Golvenjager kwam vrijheid en verantwoordelijkheid. Van vrijheid krijgt ze nooit genoeg en verantwoordelijkheid te hebben over zo’n prachtige snelle rover met bemanning, is iets om trots op te zijn. Net als op de buit die ze de afgelopen maanden binnen hengelden. Het is een combinatie van het latijnse tuigage met de grote driehoekige zeilen en hun geringe diepgang. De enorme doeken hangen aan lange roedes aan de iets schuin staande masten. Overdag de vrolijk blauw wit gestreepte. In de nacht, met een prooi in het zicht, de zwarte. Scherp aan de wind zeilen, kunnen ze als de beste. Dat ze in geval van nood ook nog roeiers op kan trommelen, geeft een veilig gevoel. De vaste roeibanken nemen ruimte in beslag, dat kleine nadeel weegt niet op tegen de zekerheid van extra snelheid. Het kan het verschil betekenen tussen leven en dood. De gaten voor de spanen zitten tussen de geschutgaten waarachter boogmannen en -vrouwen zich kunnen verschansen. Op een wenk van haar, nemen de roeiers hun plekken in en volgen het ritme van de grote trom. Haar laatste troef is het kluiverzeil, dat in geval van een snelle achtervolging of vlucht aan de boegspriet vastgemaakt kan worden.
Ze kijkt over het dek. Zodra ze Ré in het vizier krijgt, wenkt ze hem.
‘In mijn kajuit bootsman, ik heb wat met je te bespreken.’
‘Aye kapitein.’
Lichte argwaan staat in zijn ogen, ze negeert het en gaat hem voor over de marcia. De verhoogd liggende vrije wandelgang loopt vanaf het bakdek helemaal voorin, tot aan de deuren van haar kajuit onder het achterdek. Het stelt hen in staat, zich ten alle tijden vlot over het dek te begeven en dat heeft al vele levens gered.
Ré trekt de deur achter zich dicht.
‘Wat wil je bespreken?’
Ze haalt de zeekaarten tevoorschijn en rolt ze op tafel uit, met stenen op de hoeken om te voorkomen dat de vellen meteen weer terug rollen.
‘De zeearm tussen de eilanden Magnin en Inanis? Daar hebben we vaker gevaren toch?’
Ré fronst zijn wenkbrauwen. ‘Wat ben je van plan?’
‘Geef me advies. Wat weet je van de Noordstroom?’
‘Marea! Dit meen je niet.’
Stug kijkt ze terug. ‘Ik meen het wel. Beantwoord mijn vraag bootsman.’
‘Aye kapitein,’ gromt hij. Zijn blik is meer dan afkeurend. Als matroos zou ze bang voor hem zijn. Ze is zijn kapitein en kijkt staalhard terug.
Ré schraapt zijn keel.
‘De gevaren van de Noordstroom zijn legendarisch. De verhalen gaan niet alleen over onstuimige golven, onvoorspelbare windvlagen en scherpe kliffen. Er wordt gezegd dat deze roekeloze wateren onder invloed van de eerwaarde zeeheks Cadugeri staan.’
Haar zeedraak ontwaakt en gromt aanmoedigend. Marea verzekert zichzelf van een stevige houding, trekt haar schouders nog iets verder naar achter en houdt haar kaaklijn strak. Als Ré denkt, dat alleen het noemen van de naam van de oude zeeheks haar schrik aanjaagt, heeft hij het mis.
‘Vertel verder.’
Ré’s wijsvinger dwaalt over de kaart.
‘Het smalste en meest venijnige stuk ‘de straat van Cadugeri’ tussen de zuidkust van Inanis en het zwarte rotseiland, is zelfs naar haar vernoemd. Diegene die geen schipbreuk leden of verzwolgen werden, spreken met angst in hun ogen over haar verschijning of met een gevoel van trots over het doorstaan van één van haar afschrikwekkende tests. Als het haar uitkomt, eert ze haar helden met mysterieuze giften die zeldzamer zijn dan zeejuwelen.’
Haar hart springt op. Dit wordt hoogst avontuurlijk. De zeedraak rond haar oor schudt haar lange schubben uit en rekt haar nek om mee op de kaart te kunnen kijken. De metalen beschermhoezen rond de giftige punten aan het einde van de schubben, tikken tegen haar hoofd.
Ré’s wijsvinger zigzagt tussen de zuidkust van het eiland Inanis, met de daverende watervallen en de zwarte rotsen die de Noordstroom van de Zuidstroom scheiden.
‘Al deze zwarte strepen zijn scherpe kliffen die uit het water opsteken, maar niet altijd zichtbaar zijn. De golven daar zijn niet te onderschatten. Het is echt gevaarlijk, Marea. Je stelt je schip in de waagschaal, de levens van je bemanning en je eigen leven. Ik adviseer je met klem het niet te doen.’
‘Is er een koers die we kunnen volgen tussen die zwarte kliffen door?’
Ré zwijgt.
‘Antwoord je kapitein. Ik heb geen zin je te vernederen met een geseling aan de voorste mast.’
Het is gevaarlijk spel dat ze speelt. Dat beseft ze maar al te goed. Ré is niet zo makkelijk klein te krijgen. Dit op hem gerichte, opzettelijke, arrogante gedrag van haar kant, zal ze op de één of andere manier terug moeten betalen. En Ré kennende, zal hij met minder dan haar hoogste bod geen genoegen nemen. Niet nu. Nu zijn de verhoudingen duidelijk. Of hij het nou leuk vindt of niet, zij heeft als kapitein het laatste woord. Als ze straks thuis zijn in de archipel van het zeevolk, gaan de petten af en de pakken uit. Dan doen rangen en standen er niet meer toe. Dan zal ze moeten doen wat hij haar vraagt om haar schuld te vereffenen. Bloed stijgt naar haar hoofd, haar hart klopt onrustig. Soms is ze hopeloos. Als hij op zijn strepen gaat staan, kan dat voor de afwisseling best opwindend zijn. Geïrriteerd over haar gebrek aan focus, schudt ze haar hoofd en richt haar aandacht opnieuw op de kaart.
‘De koers met de meeste kans van slagen, Ré.’
Zijn gezicht vol afkeuring laat alle alarmbellen rinkelen. Ze houdt stand. Zijn blik verzacht. Vaderlijk kijkt hij haar aan.
‘Toen ik net zo jong en onbezonnen was als jij en mezelf nog voor iedereen wilde bewijzen, zeilde ik met een groep maten de Noordstroom in. Een weddenschap, pure stoerdoenerij van een stel knapen die net hun zeejuweel bemachtigd hadden, zich bij voorbaat heroïsch voelden en niet onder wilden doen voor elkaar.’
‘Bij de venijnige ooster! De koers bootsman!’
Zijn knikje is amper zichtbaar.
‘Aye kapitein.’ Zijn stem klinkt akelig kil.
‘Het beste koerst u noordelijk de Noordstroom in. U volgt de kust van Inanis zo dicht mogelijk, weliswaar buiten schootsveld van de wachttorens. De commando’s van Inanis waarschuwen niet, die schieten meteen raak.’
Zijn vinger komt los van de kaart en raakt de twee littekens op zijn schouder aan.
‘Wij kozen voor de harde leerschool. Er is geen trots in deze littekens, kapitein. We waren meer dan onnozel.’
Het is te hopen dat ze zijn donkere blik evenaart. ‘Dat heb je me inmiddels duidelijk gemaakt. Ik koers op veilige afstand van Inanis en dan?’
‘Dan kruist u scherp naar het zuiden, de betrekkelijk veilige baai aan het rotseiland in. Dat is het makkelijke stuk. Kruis de Straat van Cadugeri exact in het midden, schiet daarbij een continue stroom van gebeden de hemel in en offer desnoods een vat rum. Mochten we levend uit die hel komen, dan is het vanaf daar zigzaggend tussen de verraderlijke kliffen door. Zet iemand in het kraaiennest met verstand van zaken.’
Marea plant haar handen in haar zij en klemt haar lippen op elkaar. Dat hij haar met u aanspreekt, klinkt respectvol. Zo is het niet bedoeld. Ze kent hem langer dan vandaag. Het is om haar op afstand te zetten. Haar het gevoel te geven dat ze er alleen voor staat. Juist nu ze hem zo nodig heeft.
‘Zal je me volgen, Ré?’
Het klinkt te smekend naar haar zin. Zijn starre blik doorboort haar. Bijna capituleert ze. Omdat ze haar stem niet vertrouwt, zwijgt ze.
‘Heb ik een keus?’ werpt Ré haar voor de voeten. ‘Ik zwoer nooit meer uit eigen beweging de Noordstroom in te varen, tegelijkertijd legde ik een gelofte aan je af. Ik ben er niet de man naar mijn geloftes te breken, Marea. Ik volg je de waanzin in, tot in de dood.’
Tranen willen opwellen, ze slikt ze met geweld terug en klemt haar lippen krampachtig op elkaar. Geen zwakte tonen, wees sterk.
‘Dank je Ré.’
‘Bedank me niet. Want als we overleven, zal je smeken dat je het niet had overleeft. Verwacht voorlopig geen zachtzinnigheid van me.’
Zijn stem heeft alle warmte verloren, het kliert door haar ingewanden. Haar hoofd blijft opgeheven en de zeedraak rond haar oor gromt dreigend. Er is altijd een prijs te betalen. Pijn is nog steeds beter te verdragen dan beticht te worden van lafheid, maar dat hoeft Ré niet te weten. Gezaghebbend knikt ze hem toe.
‘Je kunt gaan bootsman, ik zal je adviezen overwegen.’
Ré antwoordt niet. De stilte hangt zwaar tussen hen in. Bruusk draai hij zich om, kijkt haar niet eens meer aan en verlaat vrijwel geruisloos de kajuit. Ergens hoopte ze dat hij de deur met een knal dicht smeet. Liever heeft ze zijn onbuigzame blikken. Waarom gaf hij haar niet donderend tegengas? Is er iets dat de lucht nog kan klaren? Zwijgend ruimt ze de kaarten op en sluipt geruisloos naar buiten, rechtstreeks naar de voorplecht.
De hoge zwarte rotsen in de verte naderen. Veilig rechtsom de bekende Zuidstroom in? Of het risico nemen en linksom richting de vervaarlijke Noordstroom? De overtuigende schuimkragen van de golven vragen erom bedwongen te worden en de wetenschap dat Zem, kapitein van de Zeevreter, haar vorig jaar voorging, nog meer. Wat er zich precies tussen hem en de admiraal afspeelde, zal ze nooit te weten komen. Flink toegetakeld strompelde hij de admiraals kajuit uit, zijn ogen stonden onverminderd vol avontuur. Het was de admiraal niet gelukt de voldane grijns van zijn gezicht te meppen.
‘Marea liefje,’ daagde hij haar uit. ‘Niets voor jou om steeds voor de veilige Zuidstroom te kiezen. Juist van jou had ik avontuur verwacht.’
Een gevat antwoord schoot haar zo snel niet te binnen. Ze deed net of ze het niet hoorde, al besefte ze dat dat net zo goed een zwaktebod was.
Wat is wijsheid? Als ze nooit wat waagt, zal ze nooit wat winnen. Ondanks Ré ‘s stille zeeslag, is dit waarschijnlijk het beste moment.
De zee ruist, de wind trekt aan, de wolken drijven verder. Het licht van de zon strijkt over het wit van de omrollende schuimkop-pen. Met een hoop kabaal slaan ze tegen de scheepswand. Zoute spetters waaien in haar gezicht.
‘Zee, wat is wijsheid? Kan jij het me vertellen?’
De zee lijkt te zwijgen, al klinkt haar stem vertrouwd. Of het nu het onophoudelijke gemoedelijke gebabbel is van de kabbelende golven op een windstille dag, de stemverheffingen van de omslaande schuimende golven als de wind aantrekt of de donderpreken van de huizenhoge golven bij storm. Het doet haar beseffen hoe nietig ze is.
Haal je maar niets in je hoofd Daniz.
Is dat de boodschap die in de fluisteringen van de zee verscholen ligt? Dat het komt hoe het komt? Op de zee heeft ze geen invloed en op het leven, en de liefde? Ze schudt de gedachten van zich af en tuurt in de verte.
Tura duwt haar kop in haar knieholte. Marea buigt zich lachend naar haar toe. De oude zeeschilpad kan aanhoudend zijn als het om aandacht vragen gaat.
‘Hé oude dame, zal ik je nog eens onder je kin krabbelen? Heel even dan. Kom hier.’
Haar nagels schuren over de leerachtige huid. Zodra ze stopt, gaat Tura’s kop onmiddellijk weer richting haar handen met het verzoek toch vooral door te gaan.
‘Als je meer wilt, moet je me volgen. Ik moet voorbereidingen treffen. Het lijkt me beter om je samen met Puffin en Mallemok in de veiligheid van mijn kajuit te herbergen. Als ik kies voor de Noordstroom, dan verwacht ik minimaal golven die het dek van de Golvenjager overspoelen en ik wil niet dat jullie mee wegspoelen, kom.’
De zeeschildpad volgt traag. Onderweg plukt Marea Puffin de papegaaiduiker uit een tros met touw en kriebelt het dier tussen de veertjes op zijn kop. Het is een prachtig beestje met zijn fel gekleurde snavel, die in verhouding met de rest enorm is. Het arme ding heeft nog maar één pootje en één vleugel. Ze redde hem van een strand op het noordelijke eiland Viridin. Het overleefde, zoals de meeste dieren overleven die ze redt. Nadat ze zijn wonden verzorgd en gehecht had, hield ze hem dagen warm onder haar tuniek, tegen haar huid en ‘s nachts mocht hij bij grote uitzondering bij haar in de bedstee. De meesten dieren die ze redt, keren terug naar zee. Puffin is een blijvertje net als Tura. Zolang ze zich kan heugen, hoort die als mascotte bij de Golvenjager.
Met haar elleboog opent ze de deur naar de kajuit.
‘Kom in je kist Tura, je kleedje ligt klaar en ik heb vers zeegras voor je geplukt. Ik kom je halen als ik mijn keuze heb gemaakt of als het ergste voorbij is, afgesproken? Puffin, jij gaat in je kooi. Het duurt niet lang, met een voorraadje mossels en sardientjes moet het lukken. Kom, gedraag je.’
Ze loopt terug naar buiten om de scheepskist met Mallemok te halen. De jonge stormvogel is druk bezig met het oefenen van zijn vleugelspieren.
‘Nog even en je bent sterk genoeg om uit te vliegen. Ik weet dat je het niet leuk vindt, maar ik moet de klep dicht doen. Dan lijkt het nacht en blijf je rustig. Je verhuist voor een paar uur naar mijn kajuit.’
Alsof hij haar woorden begrijpt, begint hij nog feller met zijn vleugels te slaan. Hij krijst kwaad, zijn vlijmscherpe snavel komt gevaarlijk dicht in de buurt van haar hand. Snel trekt ze hem terug. Stormvogels zijn met hun sterke snavels in staat de dikke huid van walvissen open te scheuren, haar dunne huid vormt geen enkele belemmering.
‘Oh, wildebeest, je zal het me eens makkelijk maken.’
Ze kijkt om zich heen en schiet haar tweede bootsvrouw aan.
‘Desi, haal jij uit mijn kajuit eens een oud stuk zeildoek.’
‘Aye kapitein.’
Marea volgt haar met haar blik. Desi is een lust voor het oog; klein en stevig met mooie rondingen. Ze is snel terug. Marea pakt het doek aan.
‘Dank je. Binnen alles rustig?’
‘Tura houdt haar gemak, maar Puffin is het er niet mee eens.’
‘Is er nog een stuk doek?’
Desi knikt en kijkt toe. Marea gooit het zeildoek over Mallemok heen en sluit de klep.
‘Help me deze kist richting kajuit te dragen.’
‘Aye kapitein.’
Desi sluit de deuren van de kajuit achter zich.
‘Dan zal ik die andere schreeuwlelijk ook een doek over zijn kooi gooien,’ zegt Marea. ‘Ik wil ze in veiligheid hebben. Misschien nemen we de Noordstroom dit jaar.’
Desi kijkt op, haar ogen glunderen.
‘Gaan we het doen?’
Marea klemt haar lippen op elkaar en haalt haar schouders op.
‘Nooit eerder maakten we zoveel zeemijlen. Als we nu niet klaar zijn voor de wilde rit over de onstuimige Noordstroom, zullen we er nooit klaar voor zijn. Het zal de kroon zijn op onze meer dan geslaagde vaart, maar het is gevaarlijk.’
Desi knipoogt. ‘Braaf adviezen opvolgen, levert geen aanzien op, toch?’
Marea grijnst en stoot haar vriendschappelijk aan.
‘Ik heb net als jij liever hoge pieken en diepe dalen. Het zijn de monstergolven die moed vragen, zeker die van de Noordstroom.’
‘Aye kapitein, ik zeil met je mee, waarheen je ook gaat. Dit kan ruig worden.’
Terug op het dek haalt Marea diep adem en zendt schietgebedjes naar alle acht windrichtingen.
‘Bij de liefelijke zuidooster! Laat het goed gaan.’
Er is geen andere optie dan Ré onder ogen te komen. Haar bevel moet vergezeld gaan van een gerichte blik om het gewenste gewicht mee te geven.
‘Koers noord,’ commandeert Marea.
Ré’s donkere ogen vonken.
Ze kijkt hem recht aan. Waag het me niet tegen te spreken, denkt ze.
Ré geeft een ruk aan het stuurwiel. Haar hart springt op, een vloed van adrenaline spoelt door haar aderen. Zelfs haar stalen zenuwen ontkomen er niet aan erop mee deinen. Haar zeedraak schudt zich uit, de metalen beschermhoezen tikken ritmisch tegen haar hoofd. Met haar voeten stevig verankerd op de dekplanken staat ze fier overeind. In de verte wordt de geul van de Noordstroom steeds smaller, met ruigere golven en scherpe kliffen aan weerszijden, maar haar schip is wendbaar.
‘Bootsman, Noord aanhouden, buiten schootsveld langs de Inaanse kust.’
De koude lucht tintelt in haar longen, de wind trekt aan, de golven worden hoger en de Golvenjager zwoegt zich er dwars doorheen. De vele wachttorens langs de kust van Inanis duiden op uitmuntende controle. De grote generaal heeft de touwtjes strak in handen. Een waarschuwende regen van pijlen valt op ruime afstand in zee. Verderop kletteren enorme watervallen met donderend geraas omlaag, ze veroorzaken een waas van nevel. Gelukkig hoeven ze daar niet doorheen.
‘Kruisen richting zuidoost.’
De zeilen klapperen, de spanten kreunen, wind giert tussen de touwen door.
Ongehavend varen ze de baai aan de zwarte rotskust binnen. De wind luwt. Ze komen bijna niet meer vooruit. Even overweegt ze de roeiers in te schakelen. Is het de stilte voor de storm of heeft Ré verschrikkelijk overdreven?
‘Alle hens aan dek. Desi in het kraaiennest. Koers noord. We volgen het midden van de Noordstroom tot het einde. Iedereen paraat? Dit is het moment van de waarheid. Wij van de Golvenjager laten ons niet kennen.’
Nog een keer zwenkt het schip, dit keer de woeste golven tegemoet. De stroming ligt voor hen als een wildwaterbaan en pikt hen meteen op. De golven worden hoger en hoger. De zeilen bollen vervaarlijk op, de masten kraken, het hout van de boeg kreunt bij elke klap.
Alles is onder controle, nergens ziet ze vragende ogen, iedereen is in bedrijf. De bemanning is goed geïnstrueerd. De stilte aan dek is verwachtingsvol. Fluisterend blaast de wind langs de zeilen: ‘Rimpelingen reizen verder dan men weet…’
Niemand besteed er aandacht aan.
De grillige rotsen komen steeds dichterbij. Een volgende monstergolf breekt op de spitste boeg uiteen. De hoeveelste? Het lijkt oneindig door te gaan. Het schuim spat hoog op. Zeewater druipt uit haar dreadlocks, de vissenschedeltjes aan het einde daarvan janken onophoudelijk. Haar zeejuweel, de zilveren zeedraak is in haar element. Ze staat rechtop met haar neus in de wind en gromt voldaan, haar klauwen stevig vastgeklemd rond haar oor. De langgerekte schubben in alle kleuren blauw op haar rug waaien naar achter. De metalen beschermkappen op het uiteinde van de giftige punten slaan zo hard tegen haar hoofd dat het bijna pijnlijk is.
Met haar handen rond de reling, tuurt Marea over de woeste zee. De golven zijn uitdagend, dat zal ze niet ontkennen, net als de verraderlijk scherpe kliffen. Vlokken schuim waaien in haar gezicht, het zout prikt in haar ogen, maar nergens een lichtflits te bekennen. Ineens slaat de twijfel toe. Berusten die verhalen op iets van waarheid of is het visserslatijn? Als Cadugeri toeslaat, begint het vaak met onweer, als ze de verhalen moet geloven. Haar extreme macht stelt haar in staat te spelen met de krachten van de natuur. Of misschien is ze natuur, met haar donderende stem en haar voorkeur zich te baden in verblindende lichtflitsen. Dat de zeeheks bestaat, is boven alle twijfel verheven. Hun eerste ontmoeting in de onderwatergrotten zal ze niet licht vergeten en de zeedraak rond haar oor is het overtuigende bewijs van haar bestaan.
De wind zwelt aan en giert tussen de touwen door. Donkergrijze wolken jagen langs de hemel en rotsen duiken steeds vaker als haaienvinnen op in de dalen tussen de pieken. Er is geen patroon te ontdekken. Nog even, ze zijn er bijna doorheen. Ze klopt het rondhout van de boegspriet. ‘Je kunt dit Golvenjager. Volle kracht vooruit!’
Het bloed bruist wild door haar aderen, haar ogen glimmen. Bij de ruige zuidwester! Wat een wilde rit. De onstuimigste tot nog toe.
‘Rots op 45 graden,’ schreeuwt Desi vanuit het kraaiennest.
Marea draait richting het benedendek en brult: ‘Bootsman rots op 45 graden. Koers oost. We zijn er bijna, scheepsmaten. Volhouden!’
De Golvenjager ploegt zich door de golven, het schip klapt op en neer, de masten trillen, golven slaan over het dek en het zoute water stroomt richting de spuigaten de Noordstroom weer in. Dat beeld is niet nieuw. Ze trotseerden eerder stormen. Bang hoeft ze niet te zijn. Er is geen enkele reden om bang te zijn. Een diep inademing volgt. Gelukkig zitten de dieren veilig in haar kajuit.