Fluistersteen

1 vuursteen

‘Steenluisteraar met je ogen vol vuur, het is tijd voor avontuur.’

Grijnzend pakt Jon de robijn uit zijn broekzak. Haar stem knappert als haarvuur en ze gloeit als een kooltje in zijn hand. Van alle stenen die hij kent, is zij het meest vurig.

‘Je hebt gelijk,’ fluistert hij terug. ‘Het vegen van het plein is gruwelijk saai en buiten de stadsmuren van Corum lonkt vrijheid.’

Jon kijkt om zich heen. Niemand besteed aandacht aan hem. In de schaduw van de muur parkeert hij de bezem en sluipt naar de poort. De poortwachters hangen sterke verhalen aan elkaar op, dat vergroot zijn kans. Toch maakt zijn hart nadrukkelijk veel kabaal. De poortwachters legden, geknield voor zijn vader, heer Morten van de westelijke streken, de eed af het leven van hun landheer en dat van zijn gezin te beschermen. Het betekent op geen enkele manier dat ze tijdens dat leven zachtzinnig met Jon om zullen gaan. Ze houden niet van lastposten zoals hij, dat wrijven ze hem telkens met genoegen in.

Plat tegen de muur gedrukt gluurt hij de hoek om, wachtend op het juiste moment. Durft hij nog? Je bent een Mortenson, gedraag je ernaar, klinkt de stem van zijn oudste broer Lars in zijn hoofd. Verbeten klemt hij het steentje in zijn hand en grijpt zijn kans. Laag door zijn knieën glipt hij ongemerkt achter hun rug langs. Omkijken durft hij niet, het gaat lukken.

‘Jonge heer Mortenson! Wee je gebeente. Opnieuw?’

Een grote hand grijpt hem ruw in zijn nekvel, zet pijnlijk aan en schudt hem door elkaar.

‘Blijkbaar was onze aanpak de laatste keer niet duidelijk genoeg,’ constateert er één.

‘Misschien heeft hij een echte oorwassing nodig,’ oppert een ander.

Jon krimpt in elkaar, bijt op zijn lip, laat de steen los en houdt zich groot, ook als hij er één rond zijn oren krijgt.

‘Wat denk je nou, snotjong, dat we niets beters te doen hebben? Je vader zal trots op je zijn.’

De spot druipt eraf. Jon zucht en zegt niets. Met grote passen gaat het over het tempelplein richting de werkkamer van zijn vader. Hij moet rennen om de poortwachter bij te houden, stevige vingers boren zich onaangenaam in Jons nekspieren.

Zijn vaders gedonder doet Jon inkrimpen.

‘Leer luisteren,’ zegt hij. De kracht waarmee hij hem op de trap in de gang plant, vertelt de rest. Waarom moet hij luisteren en luistert niemand naar hem? Als hij moet wachten tot iemand eindelijk eens naar zijn mening vraagt, is hij het praten waarschijnlijk verleerd. Tree voor tree schuift Jon omhoog tot halverwege, zijn hand krampachtig rond de robijn geklemd.

Blijf het proberen,’ moedigt ze aan. ‘Eens moet het lukken.’

Hij laat haar los, wrijft zijn wangen en bijt op zijn duimnagel. Het gloeien van zijn wangen is tot daaraan toe, een vuurmeester moet tegen hitte kunnen.

Boven slaat een deur dicht. Het getrippel van blote voeten komt dichterbij. Jon glimlacht. De beelden van groene wouden in hun voorjaarspracht en zacht bemoste stenen spoeden voor zijn zusje Silje uit. De smaragd om haar nek spreekt tot hem in rustgevende groene beelden. Zwijgend komt ze naast hem zitten, haar hand schuift in de zijne. Zo zitten ze een tijdje tot Silje haar hand lostrekt, hem een kus op zijn wang geeft en verder omlaag dartelt, de trap af, de gang door, naar buiten.

Hoe lang moet hij hier nog zitten? Zenuwachtig dwaalt zijn blik langs het houtsnijwerk van de trapleuning. Geen houtnimfen dit keer, gelukkig. Meestal doen ze onaangenaam krengerig tegen hem. Alleen met Silje of Gunnar in de buurt doen ze poeslief.

Beneden in de hal kraakt een deur open. Jon schuift een paar treden omlaag en rekt zijn nek. Het is Lars, hij loopt opgetogen de gang in. De oranje carneool aan het uiteinde van zijn zwaard lonkt, het is alsof de opkomende zon ineens door het raam naar binnen schijnt.

Raak me aan,’ roept ze hem met haar warme stem toe.

De robijn in Jons hand gloeit op. Een grijns breekt door. Behoedzaam verlaat Jon de trap en loopt op Lars af.

Streel me,’ fluistert de carneool hees.

‘Eindelijk,’ jubelt Lars. ‘Ik mag met vader mee op inspectietocht.’

Troost me,’ smeekt ze.

Jons hand gaat op weg.

‘Hé, laat dat!’

Lars’ mep is raak. ‘Blijf met je tengels van mijn zwaard. Ik zweer je. Nog een keer en je zit dieper dan diep in de penarie.’

De betovering is verbroken, de carneool zwijgt. Jon wrijft zijn hand en haalt zijn schouders op.

‘Waar gaan jullie heen?’

‘Dat gaat je niets aan, wijsneus.’

‘Mag ik ook mee?’

Lars lacht hard. ‘Een baby als jij? Nee natuurlijk niet. Jij blijft veilig thuis binnen de muren bij moeders pappot of op je vaste plekje op de trap. Daar zat je toch weer?’

Jon balt zijn vuist en haalt uit naar Lars’ buik. Lars weert af, grijpt zijn arm en draait hem moeiteloos op zijn rug. ‘Waar heb jij last van, heethoofd? Ga buiten afkoelen. Of nog beter, ga Gunnar vervelen.’

Lars grijpt hem in zijn nek, duwt hem voor zich uit en moppert: ‘Jammer dat je nog te klein bent om Gunnars zwaardlessen te volgen. Het is hoog tijd je wat respect bij te brengen.’

‘Laat me los,’ schreeuwt Jon.

Lars sleurt hem door de gang, opent de voordeur en duwt hem naar buiten.

‘Vraag Gunnar of hij het begin van je lessen vervroegt, dan geef ik je er binnenkort flink van langs met een oefenzwaard.’

Vuurmeester, wraak is onze zaak, vlamt de robijn op.

Woest draait Jon om. Met een klap slaat de deur dicht, vlak voor zijn neus.

‘Laat me erin,’ schreeuwt Jon. Hij beukt zijn schouder tegen de deur en trapt wat hij kan. Lars houdt de deur met gemak tegen en steekt zijn tong uit. Tranen borrelen omhoog. Waarom is hij altijd overal te klein voor en mag hij helemaal nooit wat, behalve luisteren?

Jon draait om en rent het tempelplein over richting Gunnars houtwerkplaats.

‘Voor je kijken!’

Verschikt staat Jon stil, kijkt op en deinst achteruit. Voor hem torent een man op in een grijze mantel, zijn hoofd is kaal en zijn bleke lippen doen een poging tot glimlachen. De ogen daarboven, zo donker als de poelen in het huiverwoud, kijken dwars door hem heen. Angst kronkelt door Jons ingewanden. Dit moet een steenpriester zijn. Snel slaat hij zijn blik neer.

‘Het spijt me heer…’

‘Steenmeester Skoll,’ snerpt de man. ‘Spijt is makkelijk uitgesproken, maar wanneer voelt een vuursteen zich gewroken? Robijnen zijn gevaarlijk speelgoed, jongeheer Jon. Gevaarlijk, maar zo verleidelijk, daar weet ik alles van.’

Jon slikt ongemakkelijk en bestudeert de kale neuzen van zijn laarzen. Hoe weet Skoll van zijn steen?

Skolls gekromde wijsvinger onder zijn kin dwingt hem op te kijken. Zijn ogen staan afkeurend. ‘Laat me vuur zien, vuurmeester. Er ligt een grootse toekomst voor je in het verschiet, maar je hebt nog veel te leren, te beginnen met een trotse, oplettende houding.’

Jon veert overeind, zijn kin iets omhoog en zijn armen op zijn rug. Skolls woorden buitelen door zijn hoofd en minstens zoveel vragen. Hij durft er geen te stellen.

‘Beter.’ De steenmeester lacht minzaam. Plotseling lijkt het of de robijn in Jons broekzak vlam vat, haar gloed verspreidt zich langzaam door zijn lichaam, samen met een dreigende tinteling. Jon wil zijn lippen likken, maar zijn tong ligt als verlamd in zijn mond. Angst klauwt aan hem. Hij staat als versteend. Ook zijn armen en benen weigeren te bewegen, maar zijn hart klopt snel. Jon kijkt op naar steenmeester Skoll, hij kan niet anders.

Totaal onverwacht haalt de man uit. Het geluid van de klap davert in zijn oren, vuur laait over zijn wang en raast door zijn aderen. Wat een minne streek! Hij kan niet eens wegduiken.

‘Deze had je nog van me tegoed, pijn helpt onthouden…. en rood staat je goed.’

Skoll keert hem de rug toe, loopt om hem heen, inspecteert zijn handen en tikt om beurten Jons vingertoppen aan.

‘Het is erger dan ik dacht,’ mompelt Skoll.

Eindelijk verdwijnt hij met tergend trage passen uit het zicht. Langzaam ebt de verstening weg. Voorzichtig bevoelt Jon zijn gloeiende wangen. Zijn armen en benen bewegen weer en aan zijn vingertoppen is niets bijzonders te ontdekken. Hij zucht en probeert het nare gevoel van zich af te schudden. Zo snel hij kan, rent hij naar Gunnars houtwerkplaats in het ambachtskwartier. Het is te onwerkelijk om te bevatten, beter stopt hij het diep weg en denkt hij er niet meer aan.

Al rennende, buitelen de vragen door zijn hoofd. Jon rukt de deur van Gunnars houtwerkplaats open en stuift binnen. De deur slaat met een knal achter hem dicht. Geschrokken zet hij zich schrap voor de volgende reprimande, hitte straalt van zijn wangen. Angstvallig snelt zijn blik door de ruimte. Gelukkig, nergens houtnimfen. Al gedragen ze zich met Gunnar in de beurt meestal stukken beter.

Onverstoorbaar gaat Gunnars voet op en neer, het stammetje in de draaibank snelt rond, zijn blik wijkt geen moment van de guts waarmee hij de schors weg bikt. Het ratelt oorverdovend. Jon slaakt een diepe zucht en komt tot rust. De turkoois rond Gunnars nek golft ritmisch als de branding en straalt evenwicht uit. Is dat haar taal? Het blauw, doorsneden met zwarte lijnen is net een verzameling meertjes hoog tussen de vulkanen in alle mogelijke nuances.

‘Jon, jongen, fijn dat je er bent. Je komt als geroepen. De schalen op de werkbank mogen in de olie gezet. Je weet de weg.’

Gunnars stem komt met gemak boven het kabaal uit. Jon bijt op zijn lip. Gunnar laat zich niet makkelijk storen. Met een glimlach duikt Jon weg voor de rondvliegende houtsnippers. Hij komt hier vaak en kijkt graag. Door de dikke laag houtkrullen loopt hij naar de kast met de poetsdoeken en poetst de schalen tot ze glimmen. De draaibank ratelt onverstoorbaar door. Is Gunnar soms vergeten dat hij er is? Het geluid vertraagt, het blok hout komt tot stilstand. Verwachtingsvol kijkt Jon op.

‘Is het tijd zijn voor een verhaal?’ flapt hij eruit.

Voor het eerst kijkt Gunnar op. Zijn blik glijdt langs Jons rode wangen. Met een knipoog bergt hij de guts op, veegt het zaagsel van zijn schort en schraapt zijn keel.

‘Zoals dat wel vaker gaat met het ontstaan van iets, begon het met niets.’

‘Niets? Echt helemaal niets?’ De vraag is er uit voordat Jon er erg in heeft. Niets is zo lastig voor te stellen als niets. Gunnar knijpt zijn ogen tot spleetjes en trekt een bedenkelijk gezicht. ‘Niets dat jij en ik ons voor kunnen stellen, niets dat wij met onze zintuigen waar kunnen nemen.’

Gunnar glimlacht, zijn stem daalt naar een geheimzinnige fluistertoon: ‘Magie, Jon want in één grote knal ontstond vanuit dat niet voor te stellen niets, het begin van onze wereld. Het begon met vuur. De weg van de strijder begint met dat element.’

Jon knikt geestdriftig. ‘Daarna krijg ik mijn houten zwaard toch, Gunnar? Ga je me dan eindelijk leren zwaardvechten in de oefenzaal?’

‘Aan het begin der tijden was de wereld nog leeg. Aarde, water, lucht en vuur bevolkte de aarde, samen met magie want elk begin heeft iets magisch. In de stenen die toen ontstonden ligt de oudste magie besloten, onthoud dat goed, Jon. Alleen de allerbeste steenluisteraars weten wijsheid aan stenen te ontrafelen.’

Jon springt op, zijn vuisten gebald. ‘Ik word geen steenluisteraar, ik word een strijder net als Lars!’

Gunnar knikt bemoedigend. ‘Natuurlijk Jon, ik kan niet wachten om je in de oefenzaal te vormen en bij te schaven.’ Hij pakt zijn schaaf en schaaft moeiteloos een plak van het ruwe hout op zijn hakblok. Jon slikt. De krul valt voor hem op de grond. Gunnar kijkt niet op of om. De ruwe vorm op het hakblok eist al zijn aandacht op, hij verdwijnt er bijna in.

‘En het vuur?’

‘Vuur gaat altijd haar eigen gang.’

‘Welke tijd kwam daarna?’ dringt Jon aan.

Grinnikend kijkt Gunnar op van zijn werk, de turkoois los boven het blok hout.

‘Na de tijd van de vier elementen daalde de vuurvader af in de grootste vulkaan. In het hete magma smeedde hij een ongeëvenaarde vuurzwaard.’ Gunnar kijkt ernstig. ‘Het vuurzwaard is groots, Jon. Het meest bijzondere zwaard dat ik ooit zag. Het lemmet blijft altijd scherp en draagt een rode gloed. Het heft is ingelegd met de meest vurige robijnen waaruit oranje vleugen als flakkerende vlammentongen naar buiten komen.’

Jon ziet het helemaal voor zich.

‘Maar, pas op! Ieder die het waagt hun stenen te beroeren, kan een brandende lik verwachten van één van hun verzengende tongetjes. En dat geldt ook voor jou! Als je voor het eerst voet zet in de oefenzaal, zie je het met eigen ogen. Raak haar beslist niet aan. Knoop dat goed in je oren. Haar krachten zijn te groot. Als je voorbestemd bent om met haar aan je zijde te strijden, moet je nog heel wat jaren oefenen en groeien.’

Geschrokken zit Jon rechtop, niet eerder klonk Gunnars stem zo streng, zijn blik doorboort hem. Hij voelt het in zijn buik, maar kijkt niet weg. ‘Ben ik voorbestemd?’

Gunnar legt zijn hand op zijn hoofd. ‘Het is tijd om krullen, zaagsel en spaanders te vegen. Ik pak de grote bezem, jij pakt blik en veger en dan vegen we de boel hier weer eens goed schoon.’

In gedachte veegt Jon de hoopjes op het blik. Volgens Skoll is hij voorbestemd, maar waarvoor? Heeft het te maken met de stenen, met het vuurzwaard? Waarom is iedereen er zo stellig van overtuigd dat hij ze niet aan moet raken? Elk in hun eigen taal nodigen ze hem juist uit het wel te doen. Waarom begrijpt niemand dat?